“Luister”, zei de politicus, terwijl hij probeerde terug aan het woord te komen. En hij zei het niet één maar viér keer, in het debatje van een minuut of tien. Ik luisterde en hoorde niets meer van wat hij te vertellen had. Ik hoorde slechts ongeduld en onbegrepenheid. Hij had net zo goed “Koest” kunnen zeggen, of “Zit.”
Er is niks mis met een aanloopje of een aanzetje, wanneer je een punt wilt maken. In de retorica heet zoiets een label of etiket en het kan voor aandacht zorgen bij je publiek. Je introduceert je argument als argument en dat zet je publiek op het puntje van z’n stoel. Je begint bijvoorbeeld met “In een paar woorden:”, “Ik zal kort zijn” of “De kern van mijn verhaal is het volgende:” Een label is als een tussenkopje in je betoog.
De politicus schoot zijn doel voorbij. Wat hij bereikte bij de overige deelnemers aan het gesprek, was meer weerstand en meer tegengas. Met commando’s moet je zeer terughoudend zijn. Hou je gesprekslabels dicht bij jezelf. Als je niet begrepen wordt, probeer deze dan eens: “Laat ik het eens anders zeggen.”