Dat je zó kunt wonen. Dat je zó kunt leven. Charles en ik moeten beiden hetzelfde gedacht hebben, terwijl we rondliepen in de bijna lege woning. De ligging, de ruimte, de privacy. We waren samen met nog drie mannen opgetrommeld om te helpen bij een verhuizing. De laatste dingen. Een vriendendienst. Paar uurtjes werk. Met liefde.
Als dít het beste is wat de woningbouwvereniging voor je in de aanbieding heeft, dan zeg je natuurlijk ja, dacht ik. Maar de plek, de gehorigheid, het trappenhuis en vooral de staat van onderhoud, je zou er depressief van worden. Helemaal niets was er schoon, of zonder beschadigingen. Ook met heel veel inspanning en geld zou het nog niet kunnen gaan lijken op het comfort en de luxe van mijn royale twee onder-een-kap in een stille wijk verderop.
We hebben het er niet over gehad op de weg terug, Charles en ik. Maar ik weet zeker dat hij het ook gedacht moet hebben: Dat zoiets je woonplek is, dat je zo kunt leven, elke dag.
Ik heb hem en de anderen weer afgezet bij de Crisis Noodopvang. Ze hebben er elk een matras en een deken op een stapelbed. Charles wacht er op post. Op de uitnodiging voor een gesprek met de IND. Sinds september.
Charles is niet zijn werkelijke naam.