Een Olympische medaille is het bewijs van een extreme prestatie. Van het opzoeken van de grens en die verleggen. Van een groot doel stellen en tot het randje gaan. Het verhaal van de kampioen gaat over grote hoogten en enorme ontberingen. Een uitbundig verhaal vol van spanning. Maar dat is slechts de helft van het verhaal. De andere helft is ronduit saai.
De andere kant van de medaille is het regelmatige, het stabiele en het ingetogene. Voor een sporter zit dat in de tijd, die niet wordt besteed aan trainen en strijden. Veel tijd, die vaak alleen wordt doorgebracht en waarin uitgerust wordt en hersteld. Geslapen, rondgehangen en niks gedaan. Verveeld ook. In die lange uren onderscheidden toppers zich vooral door wat ze niét doen, wat ze overslaan, voorbij laten gaan en achterwege laten… De andere kant van de medaille is die van de zelfbeheersing.
Het is niet alleen spierkracht en explosiviteit waarmee medailles gewonnen worden. Het is ook de wilskracht om nee te zeggen. Nee tegen de tussentijdse beloningen die andere mensen zich wel toestaan. Een avondje stappen. Een training overslaan. Een feestje. Een biertje. “Het kaasplateautje.” Grote prestaties worden alleen geleverd door mensen die heel goed kunnen omgaan met regeltjes. En met afspraken met zichzelf.