Een kind kan de was doen, zeggen ze. Maar waarom doe je hem dan nog steeds zelf, die was? Je hebt geen kinderen? Kan zijn. Of je bent niet zo goed in delegeren? Dat hoor ik vaker. Maar je krijgt steeds meer was, dus daar zou ik wel wat aan gaan doen, aan dat delegeren.
Het probleem van delegeren is niet het delegeren zelf. Een ander vertellen wat er moet gebeuren, dát kunnen we meestal wel. Dat we het vaak toch maar niet doen, heeft meerdere oorzaken. Een ervan is, dat we niet verder kijken dan onze neus lang is. Deze taak, nu even gauw, kan ik zelf sneller. Kijk eens: klaar. We vergeten even dat het morgen weer moet. En overmorgen. Enzovoort. Kortzichtig.
Maar de belangrijkere reden dat we te weinig delegeren is dat we niet durven loslaten. We vertrouwen de ander misschien wel – met de nodige instructie – maar we vertrouwen onszelf niet, als het er straks op aankomt. Delegeren betekent de kans accepteren, dat het niét goed komt. Dat er een probleem ontstaat. Dat er moet worden aangesproken en afgerekend. We weten dat we daar niet goed in zijn en dus laten we het maar liever niet zo ver komen.
Om te delegeren moet je uitspreken wat jij wilt, vervolgens bespreken hoe de ander het ziet en dan samen afspreken wat het wordt. Een van de geheimen van Stevig Loslaten is dat je daarbij óók vooruitkijkt naar hoe je (elkaar) gaat aanspreken op de mislukkingen en de teleurstellingen. Er gaat namelijk altijd veel fout. Dat is het leven. Daar moet je wat mee.