Donderdags is altijd afdelingsoverleg. Op de andere dagen roepen we de dingen elkaar gewoon toe over de gang, maar één keer per week gaan we er voor zitten. Rond negenen vraagt de chef of er al een agenda is, waarna we een kwartiertje besteden aan het opschrijven van wat ons te binnen schiet.
Het overleg houdt in, dat iemand van ons één voor één de punten van de agenda opleest, waarna de chef zegt wat er moet gebeuren en wanneer het klaar moet zijn. Wij schrijven dat allemaal op in een kladblok, maar we maken er geen verslag van, omdat alles toch altijd anders loopt en dat werkt ontmoedigend op den duur.
Als de chef op zijn praatstoel zit, vertelt hij verhalen die we allemaal al heel vaak gehoord hebben en dan behandelen we niet zoveel punten.
De chef heeft van heel veel dingen verstand, wat erg handig is. Als je iets niet weet, vertelt hij je heel precies hoe je het moet doen en als je het dan nóg niet snapt, dan doet hij het wel zelf. Na het afdelingsoverleg heeft hij het altijd veel drukker dan er voor, dus laten we de rest van de botercake maar bij hem op tafel staan.
Het afdelingsoverleg is heel belangrijk voor ons. Zonder dat zouden we echt omkomen in het werk.