Ze kwam door de hal aanruisen. Wijd gewaad, lange glijdende pas, de bril met het goudkleurige montuur nonchalant neerhangend tussen de de elegante vingers.
-“Mijnheer Aalbers?” vroeg zij, op mij neerkijkend. Ja, dat was ik.
Zij was de secretaresse van B&W en helemaal afgedaald van de bestuursverdieping om mij naar de kamer van de wethouder te geleiden. Ik kon haar amper bijhouden.
-”U heeft mooi weer meegebracht” , sprak zij terloops over haar schouder, om onze gehaaste optocht wat minder krampachtig te doen voelen.
-”Oja, had u dan slecht weer hier vanmorgen?” riposteerde het baldadige kind in mij, zonder nadenken.
Ik bedoelde het echt niet zo boosaardig als het aankwam, maar het was alsof ze in haar draf even haar hooggehakte voet verzwikte. Een tikje in de knieholte had hetzelfde effect gehad. Uit balans, even maar. Verder liet ze niets merken.
Met heel haar waardigheid heeft ze me nog wel voor de deur van de wethouder geparkeerd, maar toen deze mij later een kop koffie wilde aanbieden was ze onvindbaar.