De nieuwe fiets had geen noemenswaardige schade, behalve een verbogen sleutel. En nu – achtenveertig uur later – gaat het met mij ook wel weer. Ik kan alweer iets dieper ademhalen, weer rechtop zitten en misschien vannacht ook wel slapen op mijn rechter zij. Ondertussen herhaal ik telkens tegen mezelf wat een geluksvogel ik ben. Veel beurs, maar niks gebroken, hoofd en bril heel, maar mijn fietshelm heeft de grond niet eens geraakt. Het is de vierde val in een jaar of acht en weer kom ik goed weg. Het zijn altijd eenzijdige akkefietjes, ik ben zelf mijn grootste gevaar in het verkeer.
Mijn vader was veertien jaar ouder dan ik nu, toen hij ongelukkig ten val kwam met de fiets. “Het valt wel mee”, was een van de laatste dingen die ik hem heb horen zeggen. Een week later kwam hij te overlijden aan de verwondingen.
Met dat in mijn achterhoofd ruilde ik eerder deze zomer mijn lichtgewicht sportfiets in voor een stoere e-bike. Rechtop zitten, altijd een helm op en niet meer sneller dan 25 kilometer per uur. Ik dacht dat mij niets kon gebeuren. Tot ik er eergisteren, bijna stilstaand, toch vanaf viel.
Maar ik blijf fietsen, mezelf tegen de wind een weg banen.