Neem nou de ligfiets. Eigenwijzer ding bestaat niet. Heel de wereld zit en dus moet hij liggen. Niet voorover, zoals ze honderd jaar geleden in Frankrijk al deden, maar achterover. Het ziet er niet uit en is levensgevaarlijk (want slecht zichtbaar), maar alles moet kunnen, want ieder zijn meug.
En daar wringt het volgens mij bij de ligfiets, bij de meug. Ik heb nog nooit een blije ligfietser gezien. Al dan niet mopperend – want voor de zoveelste keer bijna omgevallen – dan wel met verwrongen gezicht, slalomt hij door een wereld die niet voor hem is ontworpen. De publieke ruimte is te klein, te smal, te nauw voor de buitenissige constructie van de ligfiets. En dat wordt nog erger als er zo’n rijdende kattenbak met kind achter hangt.
Stilstaand bij het stoplicht blokkeert het gevaarte de doorstroming in alle richtingen. Een ligfietser ontmoet niet veel vriendelijke mensen, ook al niet vanwege de verbeten grimas die hij trekt. Hij moet namelijk de hele tijd zijn bovenlichaam en hoofd opgericht houden om tussen zijn benen door naar voren te kijken. Van ligfietsen krijg je meer pijn in je nek dan in je kuiten, maar op den duur kun je waarschijnlijk loodrecht in je navel kijken.
Ligfietsen doe je meer om weg te gaan dan om aan te komen. Ook wel begrijpelijk, als stoppen en afstappen telkens zo’n hachelijke onderneming is.