Het zal ook eens niét zo zijn. Ik bracht zojuist mijn auto naar de garage en kom terug met het gevoel dat ik later vandaag een hoge rekening gepresenteerd ga krijgen. Toegegeven, ik heb het er naar gemaakt. Een zotter mankement aan je rechter voorwiel krijg je niet gauw bedacht. En het mannetje van de monteur van de vriend van de dépanneur langs de peage heeft er zaterdag letterlijk de genadeklap op gegeven. Meer dan één. Zo ben ik thuisgekomen met brokken. En dat laten ze me voelen bij de garage.
“Oeioeioei” en ”Een hele klus” en ”Vandaag maar twee monteurs in de werkplaats”. De baliemedewerker kijkt altijd al zorgelijk, maar vandaag was het inwrijven en uitpoetsen geblazen. Het is maar een velg, maar ik ben blij als mijn auto toch weer nét niet total loss is vanavond. Om vast te wennen ben ik maar op de fiets naar huis gegaan. Rond de lunch mag ik bellen.
Ik geef het toe: vaak genoeg schreef ik over het belang van “hardhandig zijn met je klanten”. Over de vinger op de zere plek en over prikken in de zenuw. Blijft allemaal waar, maar je moet er als dienstverlener (of baliemedewerker) wel bij blijven glimlachen. De klant alle hoop op een oplossing ontnemen is geen zinvolle strategie. Hij moet in je ogen een sprankeltje van een glimp van een mogelijke oplossing kunnen zien. Vertrouwen. Geruststelling. Bemoediging. Want waar geen hoop is, daar is geen leven.
Ik ga de garage stipt om 12 uur bellen. Want misschien, misschien, misschien….