De bedrijfsvlag was vaal en hing scheef. De directielimousine stond op twee invalidenparkeerplaatsen en ik wist alles van de kat en de dierenarts voordat de juffrouw aan de receptie tijd had om me aan te melden. Tijdens het wachten kreeg ik lauwe koffie, die ik staande moest opdrinken, terwijl ik naar een folderrek keek waar een orkaan doorheen leek te zijn geraasd. Toen de directeur me een kwartier na de afgesproken tijd ontving, moest hij eerst nog twee dringende telefoontjes doen en iets regelen met zijn secretaresse. “Sorry hoor, maar druk druk druk” mompelde hij, terwijl hij me het jaarverslag in handen duwde en nog even wegliep. Tien minuten later viel hij hijgend tegenover me in zijn stoel, rechte zijn rug, haalde diep adem en legde zijn handen plat voor zich op tafel. “Waar gaan we het over hebben?”, was zijn openingsvraag, direct gevolgd door: “Nee, zeg me eerst maar eens: wat is je eerste indruk van ons bedrijf?”
Kijk, toen hadden we iets om over te praten.