Mij hebben ze niks gevraagd. Terwijl ik toch al jaren de enige gebruiker was, zo verbeeldde ik mij. Het bankje stond op één van de mooiste plekjes van de provincie, in de oksel van Vallei en Betuwe. De dichter schreef er over het uitzicht: “Met trage passen danst de zilveren rivier, tot achter ‘t Gelders Elst kijkt men van hier.”
Het bankje was gemaakt van door midden gezaagde boomstammen. De houtworm had er uit gehaald wat er in zat en zich toen teruggetrokken, jaren geleden al. Het oude bankje leek klaar voor de eeuwigheid.
Maar ook voor het buitengebied is altijd wel iemand verantwoordelijk. En die had nog een potje. Zo gaan die dingen. Het nieuwe bankje komt uit dat potje en het is van nieuw hout. Zon of regen, het glimt je tegemoet. Het is een luidruchtig bankje; als ik ga zitten wordt het niet stil, zoals het oude bankje. Nee, het blijft het maar doorgaan.
Ach, wat weet een nieuw bankje nou helemaal? Het geeft nog niks meegemaakt. Dat komt vanzelf, maar het zal wel even duren.
Wanneer ik de honderdzesenveertig stappen afdaal naar de rivier hoor ik de vermolmde treden morren onder mijn voeten. Het bos heeft ook zo zijn regels. En het heeft soms wat moeite met nieuwkomers.